Januari bleek niet de rampmaand die ik verwachtte. Al die zorgen die tijdens de kerstvakantie bij mij op waren gekomen, toen ik ruim de tijd had om gedetailleerde doemscenario’s uit te werken, bleken onnodig. Nee, de kinderen van groep 8 waren niet rumoerig en gooiden geen puntenslijpers. Er waren geen meewarige blikken van de juf, er werd niet gescholden of geëtterd, er ontstond geen geroezemoes van leerlingen die van de Engelse tekst geen jota begrepen.
Onvoorziene problemen waren er wel, op die 18e januari 2012, de eerste dag van het Nationale Voorleesontbijt. Ik was om zes uur opgestaan, na een nacht waarin ik gedroomd had dat ik me klaarwakker op een schemerig grasveld bevond, picknickte en geen zin had om te gaan slapen.
Om kwart voor zeven, tien minuten voordat de trein zou vertrekken, sta ik slaapdronken voor de kaartautomaat in de catacomben van Utrecht CS. Ik moet via Amsterdam en Haarlem naar Heemstede. De borden geven geen vertraging aan.
De automaat spuugt een kaartje uit: “Storing. Betaal anders.” Ik probeer het nogmaals. Een tweede kaartje wordt geprint, zelfde opschrift.
Ik ren de roltrap op, dring voor bij het enig geopende loket om te vragen óf en hoe vaak ik inmiddels betaald heb. De lokettiste snauwt: “In de rij! Of dacht je dat je als enige een trein moest halen?” Ik laat de kaartjes zien die de automaat mij gaf. “Jahaa, nu weten we het wel, er is een storing! Als je had opgelet, had je gezien dat er ook allerlei lampen zijn uitgevallen! In de rij!”
Ik sluit achteraan. Een man laat mij voorgaan. Heel galant, denk ik, tot ik merk dat hij zich, na een royaal gebaar in mijn richting gemaakt te hebben, vervoegt bij een zojuist geopend, tweede loket.
De vrouw vóór mij besluit te gaan steggelen over de vraag, of er nu wel of niet geld van haar bankrekening is afgeschreven – ook zij toont enkele kaartjes uit de automaat. De klok geeft inmiddels aan dat ik nog twee minuten heb om de trein te halen.
Terwijl de vrouw zich, op haar beurt, laat afsnauwen door de lokettiste, haast ik me naar het tweede loket en koop een kaartje. Ik heb nog één minuut. Ik ren naar de roltrappen, kies de meest rechtse, wil zo snel mogelijk naar het perron beneden. Zodra mijn komst gevoeld is, gebieden sensoren de treden om in beweging te komen. Echter, de trap komt omhoog, terwijl ik naar beneden ren.
Onderaan de roltrap, precies als ik voor ze sta, sluiten de treindeuren. Vloekend loop ik terug naar boven, zie dat de klok in het loket een minuut achterloopt.
Een kwartier later zit ik in de trein. Ik mis de aansluiting in Amsterdam. In de eerstvolgende sprinter zit een jongetje boterhammen te eten. Als hij uitstapt, laat hij het overgebleven brood in een opengescheurd zakje op de bank liggen. Door de muffe geur van pindakaas realiseer ik me voor het eerst dat ik naar een basisschool ga; in het aromatische schemerdonker verlies ik elk besef van tijd, de uren en de jaren.
In Haarlem vraag ik een lokettist of ze mij kan vertellen, welke bus ik nu moet nemen. (Lijn 140 komt voorlopig niet.) Zij antwoordt:” Weet ik veel. Ik ga niet over bussen.” “Waar kan ik informatie krijgen over bussen?”, vraag ik. Ze kijkt me aan, haalt haar schouders op en zegt: ”Buschauffeurs?”
Ik bel mijn broer, die dicht bij Haarlem woont. Hij komt me halen met de auto. Ik heb nog twintig minuten, alles lijkt gered. Maar na een kwartier belt mijn broer terug: in Haarlem is de weg opengebroken.
Ik neem de trein naar Heemstede-Aerdenhout (bijna vergeet ik een kaartje te kopen!), alwaar ik mijn broer tref. In het centrum van Heemstede komen we opnieuw in een verkeersopstopping. Uiteindelijk stap ik uit en loop het laatste stuk.
Als ik bij de school aankom, heeft mijn broer zich losgemaakt uit het verkeer. Hij staat naast zijn auto te wachten en wijst mij de voordeur.
De leerlingen luisteren aandachtig naar het verhaal van mijn reis, dat ik in verband probeer te brengen met de avonturen van Lamarr, the mouse from Zanzibar. Een betere binnenkomer had ik niet kunnen wensen.
Opvallend is het onderlinge niveauverschil in een publiek dat bestaat uit leerlingen van groep 8: sommige toeschouwers dwalen al na enkele regels af – ik spreek ze aan en probeer ze bij de les te houden. Anderen steken bij elke vraag hun langste arm op; een enkeling, ongetwijfeld een toekomstige gymnasiast, weet zelfs welk land ik bedoel met “Côte d’Ivoire”. Maar ook is er een jongetje dat huilerig klaagt dat hij er niets van begrijpt.
Ik doe mijn best het publiek van de opeenvolgende klassen te behagen. Ondanks de moeilijkheidsgraad van mijn Engelstalige voordracht reageert dit aan zichzelf bekende, maar geenszins homogene publiek positief. “Wat een schattig verhaaltje!”, is de zin die in mijn oren nagalmt als ik de school verlaat. Maar ongetwijfeld hebben mijn gehaaste verschijning en verdwijning bijgedragen aan de impact van Lamarr’s reisverhaal.
Ik ren naar de bus. Deze is twee minuten te laat, waardoor ik hem nog net kan halen. Vanaf dat moment heb ik alle aansluitingen.
Van Utrecht Centraal fiets ik naar Zeist. Het pad lijkt zich langs de tijd te bewegen, tussen schooldagen en werkdagen door. Ik kom aan op het vaste uur, alsof de ochtend niet gebeurd is.