Op 19 februari jl. mocht ik optreden bij het FEEST DER POËZIE in Amsterdam. Om de voordracht extra spannend te maken voor mezelf, besloot ik de ochtend voorafgaande aan het feest een sonnet te schrijven voor Ingmar Heytze, de eregast van de avond. Een gedicht aan hem op te dragen leek mij des te meer gepast, omdat hij het was, die mij aanraadde bij elk optreden “iets nieuws” te doen. Bovendien was hij net jarig geweest. Kortom, reden genoeg voor een sonnet over bewondering, reisangst en stedenbouw:
Voor Ingmar
Geen mens kan zoals jij een stad ontvouwen:
wanneer een Utrechter door Utrecht gaat
hoort hij jouw klinkers terug in elke straat
van noord tot zuid, van Lombok tot Rhijnauwen.Je ving de grachten, bomen en gebouwen
en gaf ze ons – je gaf ze ons te laat.
Nu sjok je, peinzend spiedend, obstinaat
gebogen, tastend met te lange mouwenen legt je handen op de oude stenen.
Je snuift en knikt, je droomt van Amsterdam.
(als je geen reisangst had, was je verdwenen –je zou daar zo veel prachtigs kunnen schrijven!)
Bouwde men tot men bij de hoofdstad kwam
dan kon je steen voor steen in Utrecht blijven.Lennard van Rij