Tut-Ankh-Amon
Zegt de gids er is hier binnen niets te zien
want al het goud is weggehaald. Alleen
het lichaam van de jongensfarao ligt
in het donker. Toeristen lopen langs
zoals ze langs verlegen meisjes lopen.
Ze noemden hem het levend evenbeeld
van god de heerser over de zonnestad maar
dat was voor hij naar de vallei kwam.
Om zijn mond liggen gebarsten trekken
van een spelend kind dat op zijn wagen
door woestijnen raasde. Hij heeft een neus
als mooie jongens. Geen ogen meer.
Levenloos op reis deint hij in het ritme
van atoomverval. Zijn eeuwig jong gezicht
staart door de bergwand naar de gonzende
middaghemel – er is niets te zien.
Lennard van Rij